
Deze melodie gebruikt slechts twee notenwaarden en is sober, eenvoudig en toch prachtig. Ooit, in Straatsburg, waar het begin ligt van het Geneefse Psalter, was het de wijs van Psalm 3. Maar in 1566 duikt de melodie op in Pieter Datheens Alle de Psalmen Davids voor een van de toegevoegde liederen, de Lofzang van Maria. Sindsdien zijn melodie en tekst eeuwenlang vrijwel onveranderd gebleven.
De geliefde lofzang bestaat uit de woorden die Maria zingt in Lucas 1, wanneer zij haar nicht Elisabeth opzoekt nadat zij gehoord heeft dat zij beiden in verwachting zijn. Met een verwijzing naar voorspellingen in het Oude Testament dankt en looft Maria God voor wat haar overkomen is: ‘Alle gheslaghten’ zullen haar ‘ghelucksaligh achten’.
hem | zich |
vry | zeker |
die stoute | de hoogmoedigen |
haers herten raet | de plannen van hun hart |
hares | [naar latere drukken; deze bron heeft 'haers'] |
niet | niets |
stout | overmoedig |
versaedt | verzadigt |
Israel Sijn Soon’ | zijn volk Israël (vlgs. Exodus 4,23) |
So | zoals |
Melodie en tekst uit: Petrus Dathenus, Alle de Psalmen Dauids. Ende andere Lofsanghen wt den Fransoyschen dichte int Nederduytsch ouerghesett. De welcke men voortaen inde Nederlandsche Ghemeynten ghebruycken zal. [z.p., z.n.], 1566, fol. Z6v-Z7r.
Scan via Google Books
3. Heyligh is zyne naem,
End sijn goetheit bequaem
Sal eewighlick beclyven,
Van kindts kindren voort aen,
Voor hen die recht wel gaen,
End in Gods vreese blyven.
4. Een schoon en heerlick werck,
Doer zynen aerm seer sterck,
Heeft ghedaen God almachtigh:
Hy heeft die stoute quaet,
En hares herten raet,
Tot niet ghemaeckt seer crachtigh.
5. Die stout sijn in hooghmoet,
Vol van eer en van goet,
Heeft God neder ghedreven.
En die aerm sijn end clein,
Heeft sijn goetheit allein,
Seer heerlick nu verheven.
6. Die aerm sijn na den gheest,
Den welcken honghert meest,
Versaedt die Heer ghepresen:
Die rijck zijn, vol end groot,
Heeft hy ledigh en bloot
Van hem vry afghewesen.
7. Hy verheft Israel
Sijn Soon’, en ghedenckt wel
Aen sijn groote ghenade:
So hy heeft Abraham
En tvolck dat nae hem quam,
Toegheseyt vroegh en spade.
Pieter Datheen