
We hebben hier de oudste bron te pakken van de melodie De lustelijke mei is nu in de tijd (12a), een religieus lied uit Een Devoot ende Profitelijck Boecxken (1539). In dit bijzondere liedboekje met muzieknotaties is elke melodie voorzien van verschillende geestelijke teksten. Deze stichtelijke liederen op wereldlijke melodieën zijn prachtige voorbeelden van contrafacten, omdat ze elementen bevatten uit de eerdere, wereldlijke versies.
Zo zien we duidelijk in 12b hoe de tekst van het wereldlijke lied is vergeestelijkt. Het gaat hier niet langer om een meiboom waar omheen gedanst wordt om de liefde te vieren, maar om Christus, die zelf de meiboom is én de fontein van het eeuwige leven. We zien ook elementen uit het liefdesliedje terugkeren zoals de bloesemtak en de dauw, en telkens zijn ze van toepassing op Christus.
koene | vol vertrouwen |
Die tot desen meye scrijt | wie deze meiboom, nl. Christus, in tranen aanroept |
Sijn | nl. van Christus |
moet al | moet(‘t) al, moet alles |
Christo | aan Christus |
Pays | vrede aan |
bespoeyt | besproeit |
slaeft | zwaar werk doet |
iock | juk |
ghebloeyet rijs | bloeiende tak |
beeten | kauwen |
wilt | wil het |
vrame | geluk |
niet om verwinnen | onoverwinnelijk |
versoecken | om hulp vragen |
ontploken | uitgespreid (van takken) |
ontloken | geopend (van armen) |
Melodie en tekst uit: Een deuoot ende Profitelijck boecxken, inhoudende veel ghestelijcke Liedekens ende Leysenen, diemen tot deser tijt toe heeft connen ghevinden in prente oft in gescrifte: wt diuersche steden ende plaetsen bi een vergadert ende bi malcanderen gheuoecht ende elck liedeken heeft sinen bisonderen toon, wise, oft voys, op noten ghestelt [...]. Antwerpen: Symon Cock, 1539, fol. L3r-L4r.
Scan via de DBNL (pdf p. 93)
3. Die vogelkens singhen op dat groene hout
So vrolijck onbedwonghen,
Dat sijn die engelkens menichfout
Ende alle ghelovige tongen
Die singhen: glorie fijn
Moet Christo inden hemel sijn.
Pays mannen ende vrouwen
Die op sijn woert betrouwen.
4. Desen meyboom Christus so iuechdich bloeyt
Met duechden menigerhande
Hi heeft ons met dau bespoeyt,
Sijn bloet tot eenen onderpande.
Comt al die belast sijt ende slaeft
Tot mi, seyt hi, ghi wort gelaeft,
Ick sal u ontladen van sonden
Mijn iock is licht bevonden.
5. Sijn goddelijc woert is een ghebloeyet rijs
Daer wij op moeten beeten,
Dwelck is beseghelt na Gods advijs
Met Cristus bloedich sweeten.
Hi heeft den helschen viant groot
Die sonde, ende die eewige doot,
Verwonnen tot allen daghen
Ende al onsen last ghedragen.
6. Coemt ter fonteynen die so overvloedich staet,
Wilt vanden water drincken
Het welc int eewighe leven gaet,
Cristus wilt ons minnelijc schincken.
Want daer vloeyt uut Christus buyck
Levende water tot onsen gebruyc.
Die heylige gheest eersame
Scenct hi om niet, tot onser vrame.
7. Gheloeft si den meyboom victorieus
Die ons God schanc uut minnen
Uuten gheslachte Juda corragieus,
Een leeu niet om verwinnen.
Christus dien eewighen mey
Die maect alle herten vrey
Met sinen gheeste iuechdich,
Die hem versoecken vruechdich.
8. O Prinche Ihesu, meyboom ghebenedijt,
Soe lustelijck ontploken,
Ontfangt ons in u armkens wijt
Aent cruce voer ons ontloken.
Ghi sijt onsen troost ende alle ons vruecht,
Alleenliken bi uwer duecht
So worden wij deelachtich
In uus vaders rijc warachtich.