13a | Sei tanto graziosa

13a | Sei tanto graziosa

‘Sei tanto gratiosa’ is gecomponeerd door Giovanni Ferretti, die ook ver buiten Italië bekend geworden is om zijn lichtvoetige madrigalen. Dit vijfstemmige exemplaar, met zijn dansante, ‘tegendraadse’ ritme, is in Antwerpen door de luitist, leraar en componist Emanuel Adriaenssen bewerkt voor zijn luitboek dat hij ‘weide vol muziek’ noemde, Pratum musicum (1584). Hij noteerde de bovenstem, onze melodie, apart en zette de overige vier stemmen in luittabulatuur. De melodie is daarmee een voorbeeld van oorspronkelijk meerstemmige muziek die in het contrafactencircuit terecht is gekomen. Er zijn 277 liederen geschreven op deze opgewekte wijs, die ook bekend is geworden als ‘O schoonste personage’.

Een van de dichters die graag liederen schreef op deze melodie was Gerbrand Adriaenszoon Bredero. Een voorbeeld vinden we in zijn tragi-komedie Lucelle, ‘overgezet’ uit een Franse prozabron waaraan Bredero liederen van eigen hand heeft toegevoegd. Aan het begin van het tweede bedrijf blijkt dat Lucelle een lied op papier heeft gezet waarin ze haar liefde voor de prachtige Ascagnes bezingt. We zien hoe zij de tekst overhandigt aan haar vriendin Margriet met de vraag die voor haar te zingen. Dan horen we hoe perfect deze jongeman is. Hij kan ‘konstich rymen’, volmaakt spreken, levendig schrijven, maar wat heeft zij daaraan als ze hem niet kan krijgen?

schutterlijcke jongen Cupido
mijn verneerde zinne mijn nederige ik
net besneden fraai gevormd
schick bouw
swier bewegingen
stal gestalte
rang mager
reden woorden
met val en vlot bevallig en vloeiend
gekleynst gezeefd
sinne verstand
maalt beeldt af
versieren verzinnen
Reden-rijcken dichten
soeck in vele probeer in veel opzichten
Het Goudt-Gemijnt het goud, gedolven
bekolt betovert
rolt en solt maakt dat ik heen en weer geslingerd word
Moogdy kunt u

Melodie uit: Willem van Zuylen van Nyevelt, Souter Liedekens Ghemaect ter eeren Gods, op alle die Psalmen van Dauid: tot stichtinghe ende een gheestelijcke vermakinghe van allen Christen Menschen. Antwerpen: Symon Cock, 1540, fol. K8v.
Scan via Google Books
Tekst uit: Een schoon liedekens Boeck inden welcken ghy in vinden sult, Veelderhande liedekens, Oude ende nyeuwe Om droefheyt ende melancolie te verdrijuen. Item hier sijn noch toe ghedaen Meer dan Veertichderhande nyeuwe liedekens die in gheen ander liedekens boecken en staen, Hier achter aen vervolghende. Antwerpen: Jan Roulans, 1544, fol. 15v-16r.
Scan via de DBNL (pdf p. 16)

3. Och wat volmaackte reden
De wyse mont met val en vlot ontslippen,
Die met verstandelheden,
Eerst zijn gekleynst door ’t breyn en lieve lippen.
In sonderheyt,
Met onderscheyt
En kennisse der dinghen,
Door dit opmercken,
Geen woorden, noch geen wercken
Hem ontspringhen.

4. Sijn hooghe geest doorluchtich
Weet met de Pen te schildren en te schrijven:
Soo aardich en soo kluchtich,
Dat ons gemoet en sinne ’tsamen kijven,
Of’t ware sijn,
Of stoffeloos schijn
Voor onse geesten sweefde.
Hy maalt het vrijen,
Het rechten en het strijen,
Of het leefde.

5. Ick prijs Lief u manieren.
Ick roem in rijm van u hoochdragend wesen,
Al wat ghy keunt versieren,
En wat ghy looft, het wert van mijn gepresen.
Ick lees en schrijf,
Om tijt verdrijf
Lust my te Reden-rijcken,
Ick soeck in vele,
Maar hope dy ten deele
Te gelijcken.

6. Ghy die my plach te leeren
Het Goudt - Gemijnt uyt ’tlichaam vander aarden
Los-hartich te ontbeeren,
En ’tsienlijck goet te achten na zijn waarden,
Maar boven al
In’t aartsche dal
Het Hemelsche te wenschen:
Want sulck verkiesen
En baart geen swaar verliesen
Voor de menschen.

7. Wat baat my nu dit weten,
Mijn kloecke kunst, u leerelijcke Lessen
Als ghy mijn wilt vergeten,
O Toveraar van Joffers en Princessen!
Die mijn bekolt,
Ja rolt en solt,
Besweert en keunt belesen,
Moogdy myn haten,
Of dus ellendich laten
In dit wesen?

Gerbrand Adriaensz. Bredero

0
    0
    Uw winkelmandje
    Uw winkelmandje is leegNaar de winkel