
Deze vrolijke melodie hoorde bij het droevige lied ‘Tribulatie en verdriet, wat moet mijn hart al lijden’. Hierin klaagt een minnaar dat hij ‘onghetroost’ blijft door zijn geliefde, doordat ‘quade tongen’ in de weg staan. Dit rederijkerslied komt o.a. voor in het Antwerps liedboek (1544) en het Aemstelredams Amoreus Lietboeck (1589). De eerste regel van ‘Tribulatie ende verdriet’ komt een aantal keer voor als wijsaanduiding bij zestiende-eeuwse schriftuurlijke liedjes. Maar met name onze tekst, het meilied ‘Den tijt is hier’, dat ook in het Aemstelredams Amoreus lietboeck staat, zorgde voor de grote populariteit van de melodie.
Meiliederen zijn een aparte categorie liefdesliederen, waarin de meiboom wordt geplant en meitakken worden aangeboden aan geliefden. Ook in dit lied staat de meiboom overal ‘seer lustich’ en brengen jongemannen ‘den Mey playsant’ rond ‘met jolyt’. Dat het lied afkomstig is uit een rederijkerskamer kunnen we zien aan de laatste strofe, gericht tot de Prince, het hoofd van de kamer. Het gaat hier om De Catharinisten uit Aalst, die in de slotregel zinspelen op hun devies ‘Liefde verwint’ (Amor vincit) met ‘Liefste verwint’.
3. Hier woont die schone,
Laet ons den Mey hier draghen,
Selfs in persone,
Als minnaers toebehoort.
Oft zy ydone
schiep inden Mey behagen,
Veel vruechts ten lone
Krijghen wy deur haer woort.
Want haer zoete sprake
Die ghaf ons nu confoort,
Als zy te ontsluyten plach
Den gheest in swaerder muyten lach,
Daermen uyt spruyten sach
Reyn liefde met soet accoort.
4. Prince eerbaer,
Liefde bracht ons te voren,
Dies wy sonder vaer
Vielen dus slecht ghesint,
Om dat alle Jaer
Den Mey doet vruecht oorboren,
Metter consten claer,
Met hem diese bemint.
So hebben wy duer desen
Gheweest der consten vrient.
Sonder argelisten, vry,
So zijn wy Catharinisten bly.
Danckelick neemt Artisten ghy
Van ons: liefste verwint.
in elck quartier | overal |
Die Mey | de meiboom |
dangier | gevaar |
des nijders tongen quaet | de kwaadsprekerij van de slechteriken |
benijden seer | haten (ons) zozeer |
bezijden eer | eerloos |
al | allemaal |
Dies | daarom |
vast lijt inden bant | stevig geboeid liggen |
den | voor de |
Pyramus (…) vroet | dan die Pyramus listig aan Thisbe overbracht |
duer griefde doet | zichzelf deed doorsteken |
hyse | hij haar |
den Mey | de meitak |
selfs in persone | in eigen persoon |
Oft zy ydone schiep inden Mey behagen | als zij behagen zou scheppen in het krijgen van de meitak |
in swaerder muyten lach | die gekooid was |
te voren | hier tot u |
vaer | angst |
Vielen | waren |
slecht | oprecht |
oorboren | genieten |
consten claer | edele kunsten |
neemt | neemt aan |
Artisten | benaming voor rederijkers en schilders? [in de bron staat Crtisten] |
Melodie uit: Jan Fruytiers, Ecclesiasticus oft de wijse sproken Iesu des soons Syrach: Nu eerstmael deurdeelt ende ghestelt in Liedekens op bequame en ghemeyne voisen, naer wtwijsen der musijck-note daer by ghevoecht. Antwerpen: Willem Silvius, 1565, p. 82.
Scan via Google Books
Tekst uit: Een Aemstelredams amoureus lietboeck nu nieus wwt-gegaen waer in begrepen zijn alderhande liedekens die in geen ander Lietboecken en staen, meest almet zijn voys oft wijse daer bi gestelt om alle droef heyt, melancolie te verdrijuen. Amsterdam: Harmen Jansz. Muller, 1589, pp. 30-31.
Scan in de DBNL (pdf p. 29)