18b | O Goddelijcke strael!

18b | O Goddelijcke strael!

In de stad Gent woonde een zuster die populaire (wereldlijke) melodieën en dansen gebruikte om er stichtelijke liederen op te schrijven. Zij wordt Zuster vanden Kerchove genoemd, omdat we in een handschrift met haar werk haar naamspreuk tegenkomen, ‘Denckt opden kerchove’. Van haar omvangrijke oeuvre van meer dan 294 liederen is slechts Het II. Deel Vanden Speel-Hof der Liefde Godts (1666) in druk verschenen, uitgebracht bij de weduwe en erven van de Gentse drukker Jan vanden Kerchove, wellicht familie. Volgens de titelpagina behoorde de dichteres tot de derde orde van Franciscus. Was zij dan een zuster des Gemeenen Levens? De huizen van de Devotio Moderna namen immers dikwijls de derde regel van Franciscus aan. Haar liederen doen in elk geval sterk denken aan de teksten van de Moderne Devoten, waarin bijvoorbeeld ook vaak sprake is van het afzien van wereldse geneugten.

Het Speel-Hof opent met enkele dansliedjes, waarin het onder meer gaat over een vrouw die ‘de wereldt liet, en ’t vleesch niet en kost dwingen’: een dwaze vrouw die al te gemakkelijk het klooster ingaat, maar het leven van afzien niet volhoudt en terugkeert naar de wereld. Ook komt er een ‘ik’ aan het woord die graag de ‘langhe smalle reys, Die leydt tot ’t eeuwigh leven’ wil maken, maar verslapt, z’n zakken vult, een gat in de dag slaapt en te veel kletst. Op deze dansliedjes volgt ‘O Goddelijcke strael’ (nr. 18b), dat het verhaal vertelt van ‘eenen kloecken Camp-vechter’ die er in tegenstelling tot de twee dwazen in de voorgaande liedjes wél in slaagt om een geestelijk leven te leiden. Want, zegt de zuster in de inleiding, wie ‘Dit Hofken doorwandelt wel’, zal ‘leeren temmen ’t vleesch rebel.’

3. Adieu heel mijn gheslacht,
Adieu al ’s werelts pracht:
Adieu oock mijne lieve Herderin,
Voor altijt stel ick u uyt mijnen sin:
Adieu mijn cameraet,
Niet meer en wil ick volghen uwen raet;
Adieu oock alle mijn ghesellen,
Adieu al dat leeft,
Dat Son’ beschenen heeft.

4. Wien ick oyt hebben ontsticht,
Door woorden of ’t ghesicht,
Oft oock misdaen door twist of thooren vreet;
Wilt my om Godt vergheven al dit leet,
’k Doe uyt den auden mensch,
Om voort te leven reyn naer mijnen wensch.
Adieu voor altijt ick gaen sterven,
Een gheestelijcke doot,
Van als ick my ontbloot.

5. Voor ’t leven van een beest,
’k Wil leven naer den gheest:
Voor lecker spijse, en voor goeden wijn,
Sal d’abstinenci’ mijn bancket nu zijn,
Voor nacht-waeck tot wellust,
Wil ick om Godt nu laeten mijne rust,
En mijnen wil moet ick gaen breken,
’t Is verkeerde kans,
Een and’ren dans ick dans.

6. ’k Wensch dat mijn vleesch bederf,
De doodt ick liever sterf,
En dat haer schicht mijn herte heel doorwont,
Eer ick wil keeren tot mijn quae ghewont.
Al ’t gheen ick heb versaeckt,
En als de honden walgen’t uytgebraeckt,
En wil ick noyt meer weer opslocken.
Och neen, neen, noyt meer,
Ick schandigh tot u keer.

7. Maria soete Vrauw,
Ruckt my uyt ’s duyvels clauw,
Als hy door arghelist en overlast,
Mijn siele meent te hebben vast,
Beneemt hem sijne macht,
Weest mijn Bescherremesse dagh, en nacht,
Op u ick steun’ o claer Zee-sterre!
Stiert my, aermen slaef,
In u gheruste haef.

Zuster vanden Kerchove

 

morwe murf, zacht
blent blind
omhels omhels ik
gheslacht familie
Voor in plaats van
abstinenci' onthouding
verkeerde gekeerde (nieuw)
ghewont gewoonte
walgen't walgend
schandigh vol schande
u nl. God
haef haven

Melodie als bij 18a.
Tekst uit: Het II. Deel Vanden Speel-Hof der Liefde Godts. Ghemaeckt door eene Religieuse der Derde Orden vanden Heylighen Vader Franciscus. Tot meerder Glorie Godts. Staet op Noort-windt, ende komt Zuyt-windt, ende doorwaeyt mynen Hof, endelaet syn wel-rieckende speceryen vloeyen. Cant. 4. v. 16. Gent: Weduwe ende Hoirs van Jan vanden Kerchove, 1666, pp. 5-6.
Scan via Google Books

0
    0
    Uw winkelmandje
    Uw winkelmandje is leegNaar de winkel