
Deze veelgebruikte, vlotte melodie heeft vele namen. In het Thysius-handschrift heet ze ‘Allemande la Isappelle’ en ‘C’est pour vous madame’ in de luitbewerking door Emanuel Adriaenssen (1600). Hier is de wijsaanduiding ‘Schoon lief wilt my troost geven’, maar we kennen geen lied met die eerste regel.
De dichter Bredero heeft op deze wijs diverse liederen geschreven. Hij was waarschijnlijk nogal melodievast. Misschien kon hij niet zoveel melodieën tegelijk onthouden? De tekst uit De Groote Bron der Minnen (1622) is een van Bredero’s beroemde Margriet-gedichten. De ik-figuur maakt kennis met een jonge vrouw en raakt meteen onder de indruk van haar intelligentie, schoonheid, welbespraaktheid, belezenheid, scherpzinnigheid en goede inzicht. Voor hem is zij zo mooi als Venus en zo wijs als Pallas Athene (Minerva). Zij moet wel Margriet - parel - heten.
brosche | vurige |
mannelijcke Maaght | intelligente jonge vrouw |
uytghenomen | voortreffelijk |
Als immermeer mach comen | als er nooit meer zal komen |
eerst | meteen |
verdoorde | van de wijs bracht |
deftich | waardig |
cunstich cloeck verclaaren | kundige en bekwame redeneren |
schoonheyts crachtelheden | vermogens van haar schoonheid |
reden | verstand |
onverlemder reen | krachtiger taal |
Gheknurrift | hakkelend |
grijs en grauw’ | rijp |
Bloem | essentie |
merrich | merg, kern |
doorsichtich | scherpzinnig |
spreecken | spreken over |
beleydt | gevolg |
my niet versaaden | niet genoeg krijgen |
bescheydenheyt | goede inzicht |
Melodie uit: Joannes Tollenarius, Het Prieel Der Gheestelicker Melodiie, Inhoudende veel schoone Leysenen ende Geestelijke Liedekens van diueersche deuote materien, ende op de principale Hoochtijden des Jaers dienende etc. Van nieuvvs ouer-sien vermeerdert ende verbetert in veel plaetsen. Antwerpen: Hieronymus Verdussen, 1617, pp. 129-130.
Scan via Google Books
Tekst uit: G.A. Brederode, De Groote Bron der Minnen. Amsterdam: Cornelis Lodewijksz. van der Plassen, 1622, pp. 39-40.
Scan via Ceneton
3. Want ’t cunstich cloeck verclaaren
Deed’ mijn ghedachten staaren
Op haar volmaackte jeucht
En schoonheyts crachtelheden,
Versiert met rijcke reden,
Vol onvolpresen deught.
4. ’t Is wonder! boven wonder!
Ick hoorde noyt gesonder,
Noch onverlemder reen,
Gheknurrift noch ghebroocken,
Maar gheestich, glat ghesproocken,
Met alle voeg’lijckheen.
5. In ’t onderscheyt der dinghen
Soo blinckt sy sonderlinghen
Als punt van Dyamant.
Natuur had lust te baeren
In groene jonghe Jaeren
Een grijs en grauw’ verstant.
6. Haar Ziele die kan siften
De Bloem uyt de gheschriften,
Die sy andachtich leest;
Met gauw en goet opmercken
Pickt sy uyt schoone wercken
Het merrich en de Gheest.
7. Haar oordeel is doorsichtich!
Dat wickt en weeght, hoe wichtich
De eyghenschappen syn
Van uytghelesen kunsten,
Van veynsery en gunsten,
Van wesen en van schyn.
8. Oock weet sy wel te spreecken
De deughden, de ghebreecken,
Het goed en quaad beleydt
Van alderhande daden;
Ick can my niet versaaden
Van haar bescheydenheyt.
9. Maar hoe sal ick haar noemen,
De Moeder van mijn roemen?
’t Is Juno; neen t’is niet,
’t Is Venus aan haar wesen,
Of Pallas is verresen
In schijn van Margriet.
’t Kan verkeeren (Gerbrand Adriaensz. Bredero)