28 | Psalm 118

28 | Psalm 118

In het Geneefse Psalter treffen we Psalm 118 aan als ‘Rendez à Dieu louange’ in de berijming door Clément Marot. Deze eerste regel van Marots psalm heeft de dichter en rederijker Jan Fruytiers gebruikt als wijsaanduiding voor ‘In Davidts tijt niet langh te voren’, overigens zonder het psalmnummer erbij te noemen.

Het gaat hier om een loflied op koning David, die niet alleen de reus Goliath en de Filistijnen verslaat en kan omgaan met leeuwen en beren, maar ook God looft met zijn psalmen (‘Hy sangh uyt ganscher herten crachtich’); bovendien stelt hij zangers aan om deze te zingen. Fruytiers ‘CIIII. Liedeken’ is opgenomen in zijn Ecclesiasticus (1565), een bewerking van het apocriefe bijbelboek Wijsheid van Jezus Sirach, ‘ghestelt in Liedekens op bequame en ghemeyne voisen’. Doordat de muzieknoten bij de liederen zijn afgedrukt, is dit liedboek een belangrijke bron voor melodieën uit de zestiende eeuw. Hoewel koning Filips II er zes jaar privilege voor had verleend, werd het liedboek in 1569 verboden door de Hertog van Alva. Jan Fruytiers was een hartstochtelijk calvinistische dichter uit de Zuidelijke Nederlanden, die als protestant heeft moeten vluchten uit Antwerpen en op vele plaatsen heeft gewoond, onder andere in Emden, Leiden en Dordrecht.

3. Want hy riep aen den hoochsten Heere,
Dees heeft hem in als wel ghesterct,
’t Volcx hoorne die verhoocht hy seere,
Sijn hant vermoort, maer Godt die werct,
Hy liet hem als tien dusent prijsen,
En wort gheeert met seghen schoon,
Duecht sachmen hem in als bewijsen,
Hy creech de coninclijcke croon.

4. Sijn vianden int sweerdt hier vielen,
Teghenpartij verloos den slach,
De Philisteen cost hy vernielen
Al soot noch blijct op desen dach.
Van elck feyt danct hy Godt almachtich,
Met liedekens sijn stemme riep,
Hy sangh uut ganscher herten crachtich,
Lovende Godt, die hem hier schiep.

5. Hy stichte sanghers om te singhen
Sijn liedekens by den altaer,
Hy heeft verordent noch veel dinghen,
Vierdaghen, feesten van het jaer,
Opdat men den Godt van hier boven
Met lofsangh eerde breet en wijt,
Ende den naem prijsen en loven
T’smorghens in ’t heylichdom altijt.

6. De Heer vergaf hem sijn misdaden,
En heeft verhoocht in ewicheyt
Den hoorne Davidts door ghenaden,
Die loflijck als noch is verspreyt,
Al tot sijn coninckrijcx verstijven
Heeft hy ghemaect met hem verbont,
Dat ’t rijck op hem eewich sou blijven,
En tsconincx stoel tot alder stont.

Jan Fruytiers

op dat pas op dat moment
hem gheneeren omgaan
gheringher kleiner van stuk
als alles
’t Volcx hoorne het aanzien van het volk
Vierdaghen Feestdagen
verstijven versterken
op hem van hem (en zijn nazaten)

Melodie en tekst uit: Jan Fruytiers, Ecclesiasticus oft de wijse sproken Iesu des soons Syrach: Nu eerstmael deurdeelt ende ghestelt in Liedekens op bequame en ghemeyne voisen, naer wtwijsen der musijck-note daer by ghevoecht. Antwerpen: Willem Silvius, 1565, pp. 194-196.
Scan via de DBNL (pdf. p. 100)

0
    0
    Uw winkelmandje
    Uw winkelmandje is leegNaar de winkel