30 | Cette cruelle

30 | Cette cruelle

‘Cette cruelle (ne me peut servir)’ is de zevende versregel van ‘Ha que le ciel est contraire à ma vie’, een Franse air de cour van François de Chancy uit 1635, die tot ver in de achttiende eeuw zeer populair was. We vinden de melodie bijvoorbeeld in het contrareformatorische liedboek Den Gheestelycken Leeuwercker (1645) van de Zuid-Nederlandse priester en dichter Guilielmus (Willem) Bolognino. Hierin staan alle melodieën in noten uitgeschreven, waardoor het een belangrijke bron is voor het Nederlandse contrafact.

De tekst is afkomstig uit de bundel Klagende Maeghden (1634) van de Zeeuwse dichter, jurist en politicus Jacob Cats. De wijsaanduiding voor zijn ‘Boeren lof, Tegen’t hof’ is ‘Há! que le ciel est contraire à ma vie’. Het is een van de drie liederen die hij op deze melodie heeft geschreven. Op modieuze wijze verheerlijkt hij hierin het zuivere landleven, als tegenwicht voor de kruiperige weelde van het leven aan het hof.

na naar
trachten streven
wachten verwachten
hoogheyt pracht en praal
geset ingesteld
bout bewerkt
wel zeer
wout platteland
vreughde rapen genoegen scheppen
dienst van dienstbaarheid aan
op […] past streeft naar
hoofsche rancken rangen aan het hof
wat […] als wat anders […] dan
staegh voortdurend
Na hooge staten dorst naar aanzien smacht
tegen stelt tegenover zet
neder schiet omlaag stroomt
vliet vloeit
plagh te bijten gewend is te kwetsen
gal bitterheid
tusschen beyden dooreen
çieraet gepronk
Wat is Musijcq wat stelt muziek nu helemaal voor
Cijter cither
Veel viool
geen vermaken geen beter genoegen
Dan noch sterker nog
çijs sijs, zangvogel
staegh telkens
verwintet overtreft het
al-te-mael helemaal
vult hem op giet hem vol
prijs verkies
struyf omelet
geen venijn niets verderflijks
swadder slijm
spout spuwt
houf boerenhoeve
vernuegen genoegen
niet te doen als op een loosen gront alles op bedrieglijke grond te baseren
Is daer de nutste vont levert daar het meeste profijt

Melodie uit: Guilielmus Bolognino, Den Gheestelycken Leevwercker vol Godtvruchtighe liedekens ende leyssenen, bedeylt indry Deelen. Deel 2. Antwerpen: Weduwe ende Erf-ghenamen van Jan Cnobbart, 1645, pp. 188-189.
Scan via Asset Antwerpen
Tekst uit: Jacob Cats, Klagende Maeghden en Raet voor de selve. [Dordrecht: Matthias Havius], 1634, ‘By-voughsel’, pp. 8-11 (fol. Dd4v-Dd6r).
Scan via de DBNL (pdf p. 453)

3. Koom siet het gras en alle boomen groeyen,
Koom siet het vee gaen spelen op het velt,
Koom siet het kruyt aen alle kanten bloeyen,
En segh my doch wat ghy hier tegen stelt:
Koom siet een beeck die sachtjens neder schiet,
En door het sant en over keyen vliet,
Een vreught in myn verdriet.

4. Siet ghy in ’t hof een kamer vol tapijten,
Siet ghy een leer dat kunstigh is vergult,
Ghy sietet niet dat yder plagh te bijten,
Oock sonder gront en buyten syne schult;
Al wat daer blinckt en is maer enckel schijn,
Men vinter gal oock in den besten wijn.
Wie kander vrolick syn?

5. Het vlas, het zaet, de bloemen vander heyden;
Het appel-hout dat op het bloeyen staet,
Het aerdigh groen gemengelt tusschen beyden
Is meerder lust dan al het hof-çieraet.
En waerom niet? ’t Is Godes eygen hant,
Die stort syn heyl en segen op het lant,
En watter is geplant.

6. Wat is Musijcq of diergelijcke saken,
Wat is een Luyt, of Cijter, of een Veel?
Of hoe het sy, ’k en vinde geen vermaken
Dan als ghy singht en ick een deuntjen speel:
Dan noch een çijs, of soete nachtegael,
Die neurt of singht, en staegh een ander tael,
Verwintet al-te-mael.

7. Laet aen een Prins syn opgepronckte tafel,
En vult hem op met alderhanden wijn;
Ick prijs een struyf of diep-geruyte wafel,
Ick versche melck; daar vint men geen venijn.
’Tis of een schael, of kop van enckel gout
Daer in men gif of slangen swadder brout,
En wat een adder spout.

8. O vrije lucht, en onbekommert leven!
O houf, ô lant, en soete buyten-vreught!
Geen hof en kan de ziel vernuegen geven;
Want daer en is geen woon-plaets voor de deught.
Een yder mensch te spreken na den mont,
En niet te doen als op een loosen gront,
Is daer de nutste vont.

9. Nu tot besluyt, ô bloemtje vander heyden,
Vergeet het hof; daar is geen ware rust.
Komt nevens my u teere schaepjens weyden;
Hier is vermaeck en enckel herten-lust.
Wat baet den mensch of eer of machtigh gout?
Hy leeft gerust die uwe velden bout,
O wel geluckigh wout.

Jacob Cats

0
    0
    Uw winkelmandje
    Uw winkelmandje is leegNaar de winkel