
Deze melodie is bekend geworden door het lied dat Pieter Cornelisz. Hooft erop schreef als opening van zijn spel Granida (1605). Hier, in de uitgave van de Emblemata Amatoria van 1611, heet de melodie nog ‘Het soud' een Maysjen ter hayde gaen’, maar bij latere uitgaven volstond ‘Alst begint’. De levendige wijs heeft iets ondeugends, zoekends, wijfelends, je kunt de vraagtekens als het ware horen.
In de liedtekst van Hooft schuilt de herderin (Dorilea) in een bosje voor de felle zon, waar ze zich voorstelt zich dat er menige vrijpartij heeft plaatsgevonden. Ze is verliefd op een herder (Daifilo), maar van herders wordt altijd gezegd dat ze onbetrouwbaar zijn. Kan ze de hare misschien wel vertrouwen? Zal ze het wagen met hem te vrijen? Gelukkig kunnen bosjes niet praten!
klappen | praten |
haar minnen | hun verliefdheden (van de herders) |
t’hans | heel snel |
of ’t u miste | stel dat je je vergiste (in zijn trouw)! |
Of […] von | ook al zou hij lichtzinnig blijken te zijn |
boelagie | vrijerij |
Melodie uit: Amsterdamsche Pegasvs, Waer in (uyt lust) by een vergadert zijn, veel Minnelijcke Liedekens, (noyt voor desen gedruckt) gestelt op verscheyden nieuwe Stemmen: by een gebracht door vier Liefhebbers [...]. Verçiert met schoone Copere Figuren en by meest al d’on-bekende Voysen de Noten of Musycke gevoeght. Amsterdam: Cornelis Willemsz. Blaeu-Laken, 1627, p. 137.
Scan via UB Utrecht (p. 151)
Tekst uit: [P.C. Hooft], Emblemata amatoria, Afbeeldinghen van Minne, Emblemes d’Amovr. Amsterdam: Willem Jansz., 1611, p. 88.
Scan via de DBNL (pdf p. 88)
3. Een wullepsch knaepjen altijt stuyrt
Nae nieuwe lust zijn sinnen;
Niet langer als het weygeren duyrt,
Niet langher duyrt het minnen.
4. Mijn hartje treckt my wel soo seer
Soo seer dorst ick het waghen.
Maer neen ick waegh het nemmermeer,
Haer minnen zijn maer vlaghen.
5. Maer vlaghen die t’hans overgaen,
En op een ander vallen.
Nochtans ick sie mijn Vryer aen
Voor trouste van haer allen.
6. Maer oft u miste, domme maecht,
Ghy siet hem niet van binnen.
Dan’t schijnt wel, die gheen rust en waecht,
Kan qualijck lust ghewinnen.
7. Of ick hem oock lichtveerdich von
En’t bleef in dit bosschagie?
Indien dit bosje klappen kon
Wat melden’t al boelagie?
Pieter Cornelisz. Hooft