33 | Zal ik nog langer in hete tranen

33 | Zal ik nog langer in hete tranen

De melodie van het liefdesliedje ‘Zal ik nog langer in hete tranen’ is door de dichter en predikant Dirck Rafaelsz. Camphuysen in zijn bundel Stichtelycke rymen (1624) gebruikt voor een belerend lied met de wijsaanduiding ‘Zang: Zal ick noch lang in heete tranen’. Hierdoor is de melodie bewaard gebleven. Interessant aan deze wijs is dat de eerste twee regels een vragende toon hebben, en de rest een bevestigende toon. Deze tweede helft begint met twee korte zinnetjes in repeterend ritme, wat vraagt om binnenrijm. Dit patroon vinden we terug in de liedteksten die op deze populaire melodie zijn geschreven.

In het Haarlemse liedboekje Laurier-Krans der Amoureusen (1643) staat een tekst die de naam van de melodie als eerste regel heeft. Het is een smartelijke liefdesverklaring aan een jonge vrouw uit Den Haag, op wie de jongeman al twee jaar in stilte verliefd is. Het wachten leek hem ‘wel duysent Iaer’. Nu is zij oud genoeg voor de liefde, maar ze ziet hem niet staan.

 

droevigh aenschijn bedroefdheid
te bane getoond worden
sijn namelijk van het hart
gheleecken by vergeleken met
op open
Den Haeghschen Tuyn de stad Den Haag
Het schoon ontluyckt// is tijt gepluckt wat mooi opbloeit, moet tijdig geplukt
Met om
na u op uw
ontdaen geopend
onverdacht argeloos
vars bedout nog nat achter de oren
erven verwerven

Melodie uit: [Dirck Rafaelsz. Camphuysen], Stichtelycke rymen, om te lezen of te zingen. [z.p., z.n.], 1624, Deel 1, p. 5.
Scan via Google Books
Tekst uit: Nieu dubbelt Haerlems Lietboeck Ghenaemt den Laurier-Krans, der Amoureusen: Inhoudende verscheyden gheestighe, boertighe, Amoureuse, kluchtighe en Nieuwe Liedekens. Nu op nieuws oversien, ghecorrigeert, verbetert ende met diversche deuntjes (noyt meer gedruckt) vermeerdert, soo Tafel liedekens, Nieuw-Jaren, Vastenavont, drinck en triomph liedjes en andere. 7e druk. Deel 2. Haarlem: Vincent Casteleyn, 1643, pp. 23-24.
Scan via de DBNL (pdf p. 87)

3. Doen ick u eerst begon te Minnen
Doen waert gy maer een knopjen groen,
’t Welck door de Son eerst sou beginnen
Zijn Purper Bladeren op te doen
En dat ontsloot // Meer Groen als Root;
’t Was my een vreught als ick’t somwijl aensagh
Hoe een rijp hart in haren boesem lach.

4. Nu is u Roosken al ontloken,
Den Haeghschen Tuyn tot een cieraet,
Den Hemel milt heeft u begoten
Met deught en schoonheyt delicaet:
Het schoon ontluyckt // is tijt gepluckt,
Maer wat baet my dat gy in schoonheyt Bloeyt?
Met u, schoon Lief, is mijn Ionck hart vermoeyt.

5. Ick heb ghewacht na u ontluycken,
Niet sonder diepe hoope swaer
Om u Roosken noch eens te plucken;
De tijdt viel my wel duysent Iaer.
Maer nu u blaen // meest zijn ontdaen,
Nu het alleen aen u goetheyt ghebreeckt,
Voel ic hoe schaerp dat uwen doren steeckt.

6. Voorwaer ick vind my heel bedrogen
Doen ick u aenschijn klaer aensagh,
En met schaemroot wert ick doortogen
Doen ghy my saeght heel onverdacht:
Ick dacht wist gy // wat dat ic ly,
Ic dacht dat gy ’t wel uyt men voorhooft saegt
Hoe mijn jonc hart u altijt liefde draegt.

7. Adieu Princes, ick hoop te sterven
In mijne Ieught, noch vars bedout.
Dat waer de doodt te mogen erven:
De vreughde die ghy mijn onthout.
Als ick ben doot // door liefde groot,
Als ick ben doot, so denckt in uwen sin,
Of ick’t verdien om dat ick u bemin.

0
    0
    Uw winkelmandje
    Uw winkelmandje is leegNaar de winkel