34a | Het viel een hemelse dauw

34a | Het viel een hemelse dauw

Een belangrijke bron voor de melodieën van de late zestiende en de zeventiende eeuw is Een Devoot ende Profitelijck Boecxken (1539). In dit boekje vol geestelijke liederen zijn alle zangwijzen in vereenvoudigde vorm weergegeven: zonder ritme en versieringen of loopjes. De aansprekende melodie van ‘Het viel eens hemels douwe’ is mede daardoor ingetogen, devoot.

Ook de tekst is ontroerend en vertelt in alle eenvoud het kerstverhaal uit Lucas 2, dat uitmondt in een gebed tot Maria als middelares.

Ten er
nye nooit
ghinc was in verwachting
Gheen swaerheit en ginc haer an het was voor haar geen last
Als toen
versinde bemerkte
wilse laten wil bij haar weg
trecken mijnder straten mijn eigen weg gaan
te gader samen
dus op deze wijze
gewracht tot stand gebracht
uutghenomen uitgezonderd
sonder spot zeker
Van daer naar waar
waer was
tribuyt belasting
te […] waert naar […] toe
de scrifture de Heilige Schrift
wijsdese stuurde hen
voort weg
Die hemelsche coninginne nl. Maria
seer dinne ghedaect met een erg dun dak
stonden tijd
mocht kon
binnen van binnen
menichfout vaak
Daer omdat
sijn ghevanghen degenen die gevangen zijn (in zonde)
fonteyne bron (van genade)
Daer waar
ruste aen nam genoegen in vond
versoent stem gunstig
godlijck lam nl. Christus
int soete dal in de hemel

Melodie en tekst uit: Een deuoot ende Profitelijck boecxken, inhoudende veel ghestelijcke Liedekens ende Leysenen, diemen tot deser tijt toe heeft connen ghevinden in prente oft in gescrifte: wt diuersche steden ende plaetsen bi een vergadert ende bi malcanderen gheuoecht ende elck liedeken heeft sinen bisonderen toon, wise, oft voys, op noten ghestelt [...]. Antwerpen: Symon Cock, 1539, fol. 10v-11v.
Scan via de DBNL (pdf p. 21)

3. Al van des hemels throne
Sprac hem die enghel an:
’O Joseph Davids sone,
O weerde salighe man,
Blijft alle beyde te gader
This boven natueren cracht
Dat God almachtich vader
In haer dus heeft gewracht.’

4. Corts daer na is comen
Een keyserlijck ghebot
Dat niemand uutghenomen
Hi en quame sonder spot
Van daer hi waer gheboren
Ende brachte sijn tribuyt.
Dat dede men daer horen
Ende roepen over luyt.

5. Maria en Joseph mede
Quamen te Bethleem waert,
Want dat was Josephs stede
Als ons de scrifture verclaert.
Sij en mochten nergens inne,
Men wijsdese altijt voort,
Die hemelsche coninginne
En was daer niet ghehoort.

6. Int velt so hebben si vonden
Een huys seer dinne ghedaect,
Binnen so corten stonden
Hebben si daer logijs ghemaect.
Daer wert die maghet moeder
Al sonder wee oft sonder pijn,
Van smenschen sone, een broeder,
Hoe mocht hi ons naerder sijn?

7. Uut moederliker minnen
Leyde si hem op haren schoot,
Haer herte verblide binnen,
Dat dede sijn mondeken root.
Si custe hem aen sijn wangen,
Hi suchte menichfout,
Daer hi quam sijn ghevanghen
Verlossen ionck ende out.

8. Maria suyver fonteyne
Daer God sijn ruste aen nam,
Bidt voer ons al ghemeyne
Ende versoent dat godlijck lam,
So dat wij moeten gheraken
Met hem int soete dal,
Daer vruecht is boven maten
Die eewelijck dueren sal.

0
    0
    Uw winkelmandje
    Uw winkelmandje is leegNaar de winkel