5 | Psalm 68

5 | Psalm 68

Het loflied ‘Van de schoone Victorie van Leyden’ kon in deze bundel, gemaakt door ware liefhebbers van de Sleutelstad, niet ontbreken. Het wordt gezongen op de melodie van Psalm 36, die in het Geneefse Psalter en dus ook bij de psalmen van Pieter Datheen dezelfde is als 68. De wijsaanduiding in de bron luidt ‘Op die wijse vanden 36. Psalm. Dees boosdoenders, etc.’ Kijk je naar psalm 36 van Datheen, dan begint deze met ‘Des boosdoenders wille seer quaet’!

Het loflied stamt uit Een nieu Guese Liede Boecxken (1576/1577), het oudste tot nu toe gevonden geuzenliedboek, waarin ook de oudst bekende tekst van het Wilhelmus staat. Het beschrijft de listen en lagen van ‘de Milaensche Commandeur’, Don Luis de Requesens, door ‘de Paus’ gestuurd als opvolger van de wrede hertog van Alva, die in Zeeland en Holland dood en verderf had gezaaid.  
De stad Leiden werd door Requesens in 1574 voor de tweede maal belegerd, waarbij de bevolking werd uitgehongerd. De tekst prijst het besluit van Prins Willem van Oranje en de Staten Generaal om het land rond de stad onder water te zetten. Ondanks de honger en de pest houden de Leidenaren vol. Amsterdam heeft nog niet voor de Opstand gekozen en wordt vermanend toegesproken: het is toch duidelijk dat God aan de kant van de opstandelingen staat! De stad moet stoppen de Spanjaarden te financieren. In de prince-strofe wordt tenslotte Willem van Oranje en God lof toegezwaaid.

rechtevoort op dit moment
Een yegelick aan iedereen
de Paus (hier worden waarschijnlijk de katholieken bedoeld)
sant zond
Duck d’Alba de Hertog van Alva
gheschuymt weggestuurd
Milaensche Commandeur nl. Luis de Requesens, legeraanvoerder
hem nl. ‘de Paus’
schalcke sluwe
dees nl. Requesens
wrocht uitvoerde (nl. een mislukte aanslag op Zeeland in januari 1574)
wel besocht wel geweten
weder beleghen voor de tweede maal belegerd (nl. in mei 1574)
op dat pas op dat moment
daer met daaraan
niet niets
Boisot nl. Lodewijk van Boisot, admiraal van de Zeeuwse geuzenvloot
sick zich
Als Rabsakes Zoals Rabsake (legerleider uit Jesaja 36)
grijpen begrijpen
De staten de stadsregering
rockte onderdrukte
Tversoeck nl. om vol te houden tijdens de belegering
rockte onderdrukte
hulp hielp
hem hen
verschoont bijstaat
hy nl. de vijand
creghen [de bron geeft ‘creech’]
diese hen die de spijs voor hen
cost kon
Doet op tghesicht Kijk omhoog
gespoort bespeurd
onvertsaecht zonder bang te zijn
vyer vuur
Van hem door God

Melodie uit: Petrus Dathenus, Alle de Psalmen Dauids, Ende Ander Lofsanghen, Wt Den Francoyschen dichte in Nederlandschen ouerghesett. De welcke men voortaen in de Nederlandsche Ghemeynten ghebruycken zal. [z.p., z.n.], 1566, Psalm XXXVI en LXVIII, fol. F2r-v en K9v-K10v.
Scan via Google Books
Tekst uit: Een nieu Guese Liede Boecxken, Waerinne begrepen is den gantschen Handel der Nederlantscher gheschiedenissen, dees voorleden acht Jaren tot die Peys toegedraghen, eensdeels in Druck wtghegaen, eensdeels nu nieu by gheuoecht. Midtsgaders sommige schoone Refereynen ten selven Propoosten dienende hierachter by ghestelt. Nieu nieulick vermeerdert ende ghecorrigeert. Vive le Gues. Pro Lege, Rege. [z.n., z.p., 1576/1577], pp. 88r-90v.
Scan via de DBNL (pdf p. 179)

3. Wat hy daer door in Zeelant wrocht,
Hebben zijn Spaenjaerts wel besocht,
dat sy daer niet meer en comen:
dies heeft hy weer int lest van mey,
Zijn nieu aenslaghen driederley
Op Hollant voorghenomen:
Om de Maes was den eersten list:
dan desen aenslach is ghemist,
Gods hant heeft hem gheslaghen:
In Noorthollant oock desgelijck,
daer seer veel dooden op den dijck,
En in de slooten laghen.

4. Den derden aenslach heeft gehadt
Leyden die wel vermaerde stadt,
Dees wert weder beleghen:
Want hy wist dat daer op dat pas
Coorn noch Krijchsvolck in en was
Om zijn macht te staen teghen:
sijn grof gheschut hy achter liet:
Want daer met (wist hy) had hy niet:
Dies wou hy de stadt dwinghen
Met honghernoot, sonder ghewelt,
End heeft het oock also bestelt
Datmen daer niet const bringhen.

5. De Prins en staten sloten raet
Die vreemt scheen. Nochtans van dees daet
salmen duysent Jaer spreken:
Den Ysseldijck creech menich gat,
De Maesdijck wert ghesteken plat,
Twater quam in ghestreken,
Hollant toonde zijn watercracht,
Zeelant heeft zijn hulp by gebracht,
Door Volck, en schoon scheeps stucken,
Boisot den vermaerden Crijchshelt
Begaf sick op het Watervelt,
Godt liet het hem gelucken.

6. Als Rabsakes sprack den vyant:
’U en can comen gheen bystant,
Leyden, ghy moet versmooren:
Cont ghy de sterren grijpen wel,
so can het water oock seer snel
Tot voor u Stadt doorbooren.’
Dit dede sommighe doen clacht,
De staten rockte den tweedracht,
Tversoeck was swaer om lijden:
Want vele waren sonder broot,
De Peste was daer oock seer groot,
Doch Godt die hulp hem strijden.

7. De wint blies so te Soetermeyr
Dat van daer weeck des vyants Heyr,
En quam tot Soeterwoude:
Hier heeft de Heer sienlick getoont,
Dat hy zijn Volck in noot verschoont
End uut last helpt benoude.
Hy gaf Wint, Reghen, met springvloet,
En benam den vyant den moet,
Die naeckt is wech gheloopen:
Veel huysen stack hy inden brant,
Doch waer hy weeck hy vont Gods hant,
doodtlick moest hij’t ontloopen.

8. In Octobri den derden dach,
Boisot men met sijn schepen sach
Binnen de stadt van Leyden:
de hongherighen creghen spijs,
den Heer die sy danck ende prijs,
diese hen cost bereyden:
Natuere creech weer haren eysch,
Sy werp van haer dat Peerden vleysch,
Broot had sy moeten derven,
den tijt van seven Weken lanck,
Water was meest geweest den dranck,
Waer door veel moesten sterven.

9. Doet op tghesicht, wreede Tyran,
siet hoe de Heere helpen can
daer gheen hulp is voor ooghen:
O Amsterdam blijft niet langher blint,
Verderft doch niet uus kinders kint,
Hebt met hem mededooghen:
Keert u in tijts, eer ghy vergaet,
den Heer niet langher teghenstaet,
Aenmerckt zijn cracht en gaven:
Heel Nederlant siet dees oock aen,
Wilt handen aen den ploech nu slaen
En blijft niet langher slaven.

10. Ghy hebt aen ons cleyn Lant gespoort
Wat hulpe dat Godt by zijn Woort
Ghedaen heeft dees dry Jaren.
Hangt dat dan oock aen onvertsaecht,
Voor t Vaderlant u strijdtbaer draecht,
Afgodes dienst laet varen:
Leght by het vyer niet langher hout,
En gelooft my, tsal worden cout:
Ja tsal gheen vyer meer blijven:
Wilt ghy dat dit plat sy ghestelt,
Gheeft den Tyran langer geen gelt,
Ghy sult hem wel verdrijven.

11. De Prins die ons hulp is geweest,
sterckt u end ons met synen gheest,
dat wy na zijn Woort leven:
danck sy de hoochste Maiesteyt,
Van nu tot in der eewicheyt,
Van dat hy heeft ghegeven:
Ons Prince sy door zijns Soons bloet,
Van hem tot aldertijt behoet:
Hy stercke ons tslants Staten
Met een volstandich vast ghemoet,
Teghen den Vyant seer verwoet
Die hem en zijn Woort haten.

0
    0
    Uw winkelmandje
    Uw winkelmandje is leegNaar de winkel